Laertes: Ik ben terecht gedood door mijn eigen verraad.
Gehucht: Hoe geeft dit jou voldoening?
Laertes: Ter afsluiting dit:
Gij zijt als één geweest, in het lijden van allen,
Dat lijdt niets; een man die het fortuin buffetten
En schroeven zijn verbleekt of ongevoelig geworden;
Maar nu, zo lijkt het, met een zeer gewelddadige hand,
Het zelf en onze gedachten worden gekruist. Nu, om de rede te doen
En zeg daarom aan beiden deze vrede op papier
De koning zelf heeft het verzegeld en u hier achtergelaten
Uit voorzichtigheid dat hij zo versterkt is.
In deze passage erkent Laertes zijn eigen verraad door de rapier te vergiftigen en geeft hij toe dat hij terecht is vermoord. Vervolgens betuigt hij zijn medeleven met het lijden van Hamlet en erkent hij dat Hamlet het ongeluk leek te hebben doorstaan zonder enige emotie te tonen. Laertes erkent echter dat de gemoedstoestand van Hamlet is veranderd en dat hij nu intens lijkt te reageren op hun gekruiste gedachten. Laertes presenteert vervolgens een verzegeld papier van de koning, waarin wordt aangegeven dat de koning zichzelf heeft versterkt en het als waarschuwing aan Hamlet heeft overgelaten.
Hoewel Laertes zijn spijt en sympathie voor Hamlet betuigt, is het dus geen uiting van spijt van Hamlet zelf. Hamlet's reactie op Laertes in deze scène wordt gekenmerkt door een gevoel van berusting en aanvaarding van zijn eigen lot.