1. Lichte angst: Dit wordt gekenmerkt door nervositeit en kriebels in de buik, gepaard gaand met een verhoogde hartslag en zweten. Het individu kan echter nog steeds adequaat functioneren en presteren.
2. Matige angst: Deze fase wordt gekenmerkt door intensere fysieke symptomen, zoals trillen, duizeligheid en spierspanning. Individuen kunnen gevoelens van twijfel aan zichzelf ervaren, maar ze zijn nog steeds in staat hun prestaties te voltooien, hoewel mogelijk met enige moeite.
3. Ernstige angst: In dit stadium kunnen individuen extreme fysieke en emotionele symptomen ervaren, zoals paniekaanvallen, misselijkheid en wazig zien. Ze vinden het misschien moeilijk om helder te denken en kunnen moeite hebben om hun tekst of materiaal te onthouden. Ze kunnen zich terugtrekken of bevriezen, omdat ze hun prestaties niet kunnen voortzetten.
4. Slopende angst: Dit is de ernstigste fase van plankenkoorts, waarbij individuen volledig overweldigd worden door angst en ongerustheid. Ze kunnen een volledige mentale en fysieke inzinking ervaren, waardoor het onmogelijk wordt om überhaupt te presteren. Dit kan leiden tot het langdurig vermijden van prestatiesituaties.
5. Sociale angststoornis: In sommige gevallen kan plankenkoorts een symptoom zijn van een onderliggende aandoening, zoals sociale angststoornis (SAD). Mensen met SAD ervaren intense angst en zelfbewustzijn in sociale situaties, en plankenkoorts kan een uiting zijn van deze bredere angst.
De mate van plankenkoorts kan variëren, afhankelijk van factoren zoals iemands persoonlijkheid, ervaringen, zelfvertrouwen en voorbereiding. Bovendien kan de aard van de voorstelling (bijvoorbeeld de omvang van het publiek, de persoonlijke betekenis, de moeilijkheidsgraad) ook de ernst van plankenkoorts beïnvloeden.