1. Openings- en slotkoraal :Bach begon en eindigde zijn cantates vaak met een koraal. Dit zorgde voor een gevoel van eenheid en samenhang in het werk, evenals voor een thematische link tussen de verschillende stromingen.
2. Verweven koralen :Bach verweefde koraalmelodieën soms in het weefsel van andere delen, zoals aria's en recitatieven. Deze techniek hielp de cantate op een dieper niveau te verenigen, waardoor een gevoel van continuïteit en samenhang ontstond.
3. Koraalfantasieën :Bach componeerde koraalfantasia's, dit waren uitgebreide instrumentale behandelingen van koraalmelodieën. Deze fantasieën dienden vaak als introductie of intermezzo tussen delen, en hielpen de koraalmelodieën op een meer improvisatorische manier te ontwikkelen en te verkennen.
4. Koraalvariaties :Bach schreef ook koraalvariaties, waarbij hij een koraalmelodie in verschillende variaties presenteerde, elk met zijn eigen unieke behandeling en karakter. Deze variaties kunnen worden gebruikt om verschillende aspecten van de koraalmelodie te verkennen en om variatie aan de cantate toe te voegen.
5. Cantus Firmus :In sommige cantates gebruikte Bach een koraalmelodie als cantus Firmus, een melodie die gedurende het hele deel wordt gespeeld of gezongen terwijl andere stemmen voor de begeleiding zorgen. Deze techniek zorgde voor een sterke structurele basis voor de beweging en hielp de verschillende secties te verenigen.
Door deze verschillende technieken toe te passen, kon Bach koraal gebruiken om zijn cantates op meerdere niveaus te verenigen, waardoor een gevoel van samenhang, continuïteit en thematische eenheid door het hele werk heen ontstond.