Aan het begin van het stuk zijn Macbeth en Banquo goede vrienden en strijdmakkers. Ze hebben zij aan zij gevochten in de strijd, en Macbeth respecteert en bewondert Banquo. Nadat Macbeth Duncan echter heeft vermoord en koning wordt, begint hij zich schuldig en paranoïde te voelen over zijn misdaad. Hij is bang dat Banquo zijn geheim zal ontdekken en hem zal ontmaskeren, waardoor hij steeds afstandelijker en wantrouwiger tegenover Banquo wordt.
In deze scène bereikt Macbeths paranoia zijn hoogtepunt. Hij heeft ervoor gezorgd dat Banquo en zijn zoon Fleance worden vermoord, en hij wacht met spanning op nieuws over hun dood. Hij wordt zo verteerd door zijn schuldgevoel en angst dat hij nauwelijks kan functioneren. Als hij de geest van Banquo op het banket ziet, is hij doodsbang en begint te razen. Deze scène laat zien hoe ver Macbeth is verwijderd van de nobele krijger die hij aan het begin van het stuk was. Hij is nu een gebroken en schuldige man, achtervolgd door de gevolgen van zijn daden.