Het acteervak werd beschouwd als een beruchte en immorele bezigheid voor vrouwen, en men geloofde dat het toestaan van vrouwen om op het podium op te treden zou leiden tot morele corruptie en sociale wanorde. Bovendien mochten vrouwen in het openbaar geen herenkleding dragen, wat voor hen noodzakelijk zou zijn geweest om mannelijke rollen te spelen.
Als gevolg van deze beperkingen werden de toneelstukken van Shakespeare en die van zijn tijdgenoten uitsluitend door volledig mannelijke casts uitgevoerd. Deze praktijk bleef bestaan tot de restauratieperiode aan het einde van de 17e eeuw, toen vrouwen eindelijk het podium mochten betreden.