* Tunieken: Loszittende, knielange of langere kledingstukken die over het lichaam worden gedragen. Ze waren vaak gemaakt van wol of linnen en konden worden versierd met borduurwerk of andere versieringen.
* Mantels: Lange, zware kledingstukken die over de tuniek worden gedragen voor warmte of bescherming tegen de elementen. Mantels werden meestal gemaakt van wol of dierenhuiden.
* Broeken: Loszittende broeken die in sommige delen van Griekenland en Rome door mannen werden gedragen. Broeken waren niet zo gebruikelijk als tunieken en mantels, maar werden steeds populairder tijdens de latere klassieke periode.
* Schoeisel: Afhankelijk van de gelegenheid droegen mannen sandalen of laarzen. Sandalen kwamen vaker voor bij warm weer, terwijl laarzen praktischer waren bij koud weer.
* Hoofddeksel: Mannen droegen vaak hoeden of petten om hun hoofd te beschermen tegen de zon of regen. Hoeden kunnen gemaakt zijn van wol, vilt of leer.
Dameskleding:
* Peplos: Een lang, rechthoekig kledingstuk dat om het lichaam werd gewikkeld en op de schouders werd vastgemaakt. De peplos was meestal gemaakt van wol of linnen en was vaak versierd met borduurwerk of andere versieringen.
* Chiton: Een loszittend, enkellang kledingstuk dat onder de peplos werd gedragen. Chitons waren meestal gemaakt van wol of linnen en konden worden versierd met borduurwerk of andere versieringen.
* Himatie: Een lange, rechthoekige sjaal die over de peplos of chiton werd gedragen. Himations waren meestal gemaakt van wol of linnen en konden worden versierd met borduurwerk of andere versieringen.
* Schoeisel: Afhankelijk van de gelegenheid droegen vrouwen sandalen of laarzen. Sandalen kwamen vaker voor bij warm weer, terwijl laarzen praktischer waren bij koud weer.
* Hoofddeksel: Vrouwen droegen vaak sluiers of hoofdbanden om hun hoofd te bedekken. Sluiers waren meestal gemaakt van linnen of zijde, terwijl hoofdbanden van wol, vilt of metaal konden worden gemaakt.