- Nadruk op individualiteit: De Renaissance zag een verschuiving van de collectieve, feodale cultuur van de Middeleeuwen naar een meer individualistische, stedelijke cultuur. Dit leidde tot een grotere nadruk op het potentieel en de creativiteit van het individu, wat tot uiting kwam in het werk dat in deze periode werd geproduceerd.
- Interesse in klassieke cultuur: Tijdens de Renaissance ontstond er een hernieuwde belangstelling voor de klassieke cultuur van Griekenland en Rome. Dit leidde tot een studie van klassieke teksten en kunst, die een diepgaande invloed hadden op de ontwikkeling van kunst, architectuur en literatuur uit de Renaissance.
- Secularisme: Tijdens de Renaissance nam de macht en invloed van de Kerk af, wat leidde tot een meer seculiere cultuur. Dit leidde tot een grotere focus op wereldse onderwerpen in de kunst en literatuur, evenals een grotere nadruk op de eigen ervaringen van het individu.
- Empirisme: De Renaissance zag een verschuiving van de abstracte, theoretische kennis van de Middeleeuwen naar een meer empirische, praktische kennis. Dit leidde tot een grotere nadruk op observatie en experimenteren, wat tot uiting kwam in de wetenschappelijke vooruitgang die in deze periode werd geboekt.
- Humanisme: Renaissance-denkers geloofden in het inherente potentieel van de mens. Ze geloofden dat mensen met onderwijs grote dingen konden bereiken. Dit komt tot uiting in het werk van humanistische schrijvers als Dante, Petrarca en Erasmus.