Twee Britse mannen, gestationeerd op een onbewoond eiland,
Ze werden geconfronteerd met een hele beproeving.
Ze waren voor de grap geïntroduceerd, beide mannen diepzinnig,
Humor hun taal, heel bekend.
Eén man was snel, met een zo scherp verstand,
Een meester in de humoristische scene.
De ander, sluw en droog, met de gratie van humor,
In Britse talen bleef hij op zijn plaats.
Toch weigerden ze op dit eiland te spreken,
Gebonden door hun eer, geen woord zwak.
Ze waren uit vreugde geïntroduceerd, oh, wat een dwaasheid!
Nu heerste er stilte, hun geest was melancholisch.
De eerste man dacht:"Om te spreken, wat flauw,
Mijn humor is verspild aan deze rots."
De ander mijmerde:"Mijn woorden zouden plat vallen,
Tussen deze golven spuugde mijn humor."
Dagen veranderden in weken, en weken in maanden,
Hun stilte groeide, als onkruid op sokkels.
Er klonk geen gelach, er werden geen grappen gedeeld,
Hun Britse humor is helaas aangetast.
Tot op een noodlottige dag een storm oplaaide,
En terwijl de storm om hen heen woedde,
De eerste man riep:"Ik kan deze spanning niet verdragen,
Laten we deze gelofte verbreken en opnieuw spreken!"
De ander glimlachte, zijn ogen straalden,
‘Inderdaad, mijn vriend, laat de humor ontbranden.
Deze eilandgevangenis zal niet langer binden,
Onze Britse geest, vrij en onbeperkt."
En dus spraken ze, met gelach en gejuich:
Hun humor bloeide op en er ontstond gejoel.
Samen maakten ze grapjes, door dik en dun,
Britse humor is opnieuw herenigd.
Na hun redding, het verhaal dat ze vertelden,
Een verhaal van stilte, nu verheerlijkt humor.
Een bewijs van de kracht van humor,
Een les in vriendschap, om niet verdeeld te raken.
Dus breng een toost uit op de mannen die zo groots zijn,
Wiens Britse humor de dag uit de eerste hand redde.
Want op dat onbewoonde eiland steeg hun geest,
Een verhaal vol humor, voor altijd aanbeden.
(Auteur onbekend)