* "Haar gezicht was zo bleek als de dood."
* "Ze was zo gracieus als een gazelle."
* "Zijn stem was zo zacht als zijde."
Metaforen:
* "Ze was een zonnestraal in mijn leven."
* "Hij was een rots van steun."
* "Liefde is een slagveld."
Personificatie:
* "De wind fluisterde door de bomen."
* "De maan glimlachte naar de slapende wereld."
* "De sterren dansten in de lucht."
Hyperbool:
* "Ik was zo moe, ik kon een jaar slapen."
* "Hij had zo'n honger dat hij een paard kon opeten."
* "De storm was zo krachtig dat hij bomen ontwortelde."
Alliteratie:
* "De zachte, zijden klanken van haar stem kalmeerden mijn ziel."
* "De felle, vurige vlammen likten aan de hemel."
* "De zachte, sierlijke bewegingen van de ballerina betoverden het publiek."
Assonantie:
* "De manestralen glinsterden op het glinsterende oppervlak van het meer."
* "De golven sloegen met gebrul tegen de kust."
* "De vogels zongen hun lieve liedjes in de bomen."
Consonantie:
* "De nacht was donker en stil."
* "Het vuur knetterde en knalde in de haard."
* "De regen viel in stromen, waardoor een zacht, rustgevend geluid ontstond."