Uit de nacht die mij bedekt,
Zwart als de put van pool tot pool,
Ik dank welke goden ook mogen zijn
Voor mijn onoverwinnelijke ziel.
In de greep van de omstandigheden,
Ik heb niet gehuiverd of hardop gehuild.
Onder de knuppels van het toeval,
Mijn hoofd is bloederig, maar niet gebogen.
Voorbij deze plaats van toorn en tranen
Weefgetouwen maar de gruwel van de schaduw,
En toch de dreiging van de jaren
Vindt en zal mij onbevreesd vinden.
Het maakt niet uit hoe nauw de poort is,
Hoe belast met straffen de boekrol,
Ik ben de meester van mijn lot,
Ik ben de kapitein van mijn ziel.