Maar gisteren een naakte heide,
Een vlakke en karakterloze uitgestrektheid,
Met hier en daar een ruwe grafsteen
Alleen om zijn sombere trance te doorbreken;
De heide vanmorgen hip en vol,
Met gezoem van verzamelde mannen,
En rusteloze hoeven die op de grasmat slaan
Als de polsslagen van de manen van een renpaard.