Whitmans poëzie is vaak gevuld met ontzagwekkende beschrijvingen van de natuurlijke wereld, van de grootsheid van de Rocky Mountains tot de delicate schoonheid van een enkele bloem. Hij geloofde ook dat de natuur een bron van spirituele inspiratie was, en hij schreef vaak over de manieren waarop de natuurlijke wereld ons kon verbinden met iets dat groter is dan wijzelf.
Dickinson vond ook troost en inspiratie in de natuur, en haar poëzie bevat vaak levendige en gedetailleerde beschrijvingen van de natuurlijke wereld om haar heen, van de kolibries die haar tuin bezochten tot de uitgestrekte nachtelijke hemel. Ze schreef ook over de manieren waarop de natuur ons eigen innerlijke leven zou kunnen weerspiegelen, en ze gebruikte de natuur vaak als metafoor voor menselijke emoties.
Whitman en Dickinson waren niet alleen grote dichters, maar ze waren ook scherpe waarnemers van de natuurlijke wereld. Hun liefde voor de natuur komt naar voren in hun poëzie, en het is duidelijk dat ze allebei grote vreugde en inspiratie vonden in de schoonheid van de wereld om hen heen.