Door William Shakespeare
---
EERSTE LEEFTIJD:
Dan de jammerende schooljongen, met zijn schooltas
En een stralend ochtendgezicht, kruipend als een slak
Onwillig naar school.
TWEEDE LEEFTIJD:
En dan de minnaar,
Zuchtend als een oven, met een treurige ballade
Gemaakt tot aan de wenkbrauw van zijn minnares.
DERDE LEEFTIJD:
Dan een soldaat,
Vol vreemde eden, en gebaard als de pard,
Jaloers op eer, plotseling en snel in ruzie,
Op zoek naar de bubbelreputatie
Zelfs in de mond van het kanon.
VIERDE LEEFTIJD:
En dan de gerechtigheid,
In mooie ronde buik met goede kapoen gevoerd,
Met strenge ogen en een formeel gesneden baard,
Vol wijze zagen en moderne exemplaren;
En dus speelt hij zijn rol.
VIJFDE LEEFTIJD:
De zesde leeftijd verschuift
In de magere pantalon met pantoffels,
Met bril op neus en zakje aan zijkant;
Zijn jeugdige slang, goed bewaard, een wereld te groot
Voor zijn gekrompen schacht; en zijn grote mannelijke stem,
Opnieuw draaiend naar kinderlijke hoge tonen, pijpen
En fluit in zijn geluid.
ZESDE LEEFTIJD:
Laatste scène van allemaal,
Dat eindigt deze vreemde, bewogen geschiedenis,
Is tweede kinderachtigheid en louter vergetelheid;
Zonder tanden, zonder ogen, zonder smaak, zonder alles.