De spreker begint met het benadrukken van het gevoel van kleinheid te midden van de uitgestrekte oceaan. Mensen worden afgeschilderd als louter ‘stof’ in vergelijking met de machtige walvissen die deze waterrijke gebieden bewonen. Het gedicht weeft vervolgens een tapijt van mariene beelden, waarin de levendige koraalriffen, kelpbossen en het 'glinsterende plankton' worden beschreven. Deze details creëren een levendig beeld van de bloeiende biodiversiteit onder de oppervlakte.
Naarmate het gedicht vordert, komen de walvissen naar voren als majestueuze en mysterieuze wezens, die de eeuwenoude wijsheid van de zee belichamen. Ze worden afgebeeld als ‘zangwalvissen’, die kunnen communiceren via angstaanjagende melodieën die over de oceaan weergalmen. Deze liedjes lijken op de geheimen die door de diepten zelf worden gefluisterd, buiten het menselijk begrip.
Het gedicht benadrukt ook het delicate evenwicht van het mariene ecosysteem, waar walvissen een cruciale rol spelen als hoeksteensoort. Hun afwezigheid zou een kettingreactie veroorzaken, die de hele voedselketen zou beïnvloeden en de harmonie van de oceaan zou verstoren. Dit benadrukt de onderlinge verbondenheid van alle levende organismen en onderstreept het belang van de bescherming van deze kwetsbare soorten.
Door het hele gedicht heen is de toon van de spreker er een van eerbied en verwondering, die het diepe gevoel van ontzag weergeeft dat je ervaart wanneer je geconfronteerd wordt met de grootsheid van de natuur. Op deze manier dient ‘Zangwalvis’ als een aangrijpende herinnering aan de diepgaande schoonheid en ecologische betekenis die onder de oppervlakte van de oceanen van onze wereld ligt.