* Metafoor: "De zon was een hete vuurbal."
* Personificatie: "De wind fluisterde door de bomen."
* Hyperbool: "Hij was zo boos dat hij spijkers kon spugen."
* Litotes: "Het was niet bepaald koud buiten."
* Alliteratie: "De regen viel meedogenloos op het dak."
* Assonantie: "De windgong zong een angstaanjagend lied."
* Consonantie: "De kat spinde tevreden op de bank."
* Onomatopee: "De hond blafte luid naar de postbode."
* Idioom: "Hij sloeg de spijker op de kop."