Arts >> Kunst en amusement >  >> Boeken >> literatuur

Wat is figuurlijk taalgebruik in hoofdstuk 7, De buitenstaanders?

* Vergelijking: "Zijn ogen leken op twee blauwe stenen."

* Metafoor: "De zon was een hete vuurbal."

* Personificatie: "De wind fluisterde door de bomen."

* Hyperbool: "Hij was zo boos dat hij spijkers kon spugen."

* Litotes: "Het was niet bepaald koud buiten."

* Alliteratie: "De regen viel meedogenloos op het dak."

* Assonantie: "De windgong zong een angstaanjagend lied."

* Consonantie: "De kat spinde tevreden op de bank."

* Onomatopee: "De hond blafte luid naar de postbode."

* Idioom: "Hij sloeg de spijker op de kop."

literatuur

Verwante categorieën