* "Wilgen worden witter, espen trillen"
* "Brook gooit langs leppen"
* "Kiezels glanzen, parelwassing"
Assonantie
* "Wilgen" en "witter worden"
* "Brook" en "gooien"
* "Parels" en "gewassen"
Similes
* "Wilgen worden witter, espen trillen,
Kleine briesjes schemeren en huiveren" (De wilgen worden vergeleken met witte voorwerpen, en de espen worden vergeleken met rillende wezens.)
* "Beek gooit langs kabbelend" (De beek wordt vergeleken met iemand die iets gooit.)
* "Kiezels glanzen, parelgewassen" (De kiezelstenen worden vergeleken met gewassen parels.)
Personificatie
* "Beek gooit mee met kabbelen" (De beek krijgt menselijke eigenschappen door hem te beschrijven als "meegooien".)
* "Wilgen worden witter, espen trillen" (De wilgen en espen krijgen mensachtige eigenschappen door ze te beschrijven als "wit worden" en "trillen".)
Metafoor
* "Kiezels glanzen, parelgewassen" (De kiezelstenen worden vergeleken met gewassen parels.)