Achtergrond:
Aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw beoefende De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (LDS-kerk), algemeen bekend als de Mormoonse Kerk, polygamie als onderdeel van hun religieuze overtuigingen. De Amerikaanse regering begon echter polygame praktijken aan te vechten en te vervolgen, omdat ze deze als een schending van de federale wetten tegen bigamie beschouwde. Verschillende Mormoonse leiders en volgelingen werden geconfronteerd met juridische uitdagingen en strafrechtelijke vervolgingen.
De zaak:
In 1931 vochten twee polygamistische mormoonse families, William Marbury Hill en zijn drie vrouwen, en Alma A. Waxberg en zijn drie vrouwen, hun veroordeling wegens polygamie aan bij de federale districtsrechtbank van Utah. De polygamisten beweerden dat hun religieuze overtuigingen hun daden beschermden onder het Eerste Amendement, dat de vrije uitoefening van religie garandeert. Zij voerden aan dat de regering hun religieuze rechten schendt door hen te vervolgen.
Beslissing van het Hooggerechtshof:
De zaak bereikte uiteindelijk het Hooggerechtshof. In een 6-3 beslissing oordeelde het Hooggerechtshof in het nadeel van de polygamisten. Rechter Benjamin N. Cardozo schreef de mening van de meerderheid, waarin het argument werd verworpen dat de vrije uitoefening van religie individuen beschermde tegen strafrechtelijke vervolging wegens het overtreden van algemeen toepasselijke wetten. Het Hof oordeelde dat het belang van de regering bij het handhaven van de sociale orde en de publieke moraal de beperking van polygamie rechtvaardigde, ondanks de religieuze betekenis ervan voor bepaalde individuen.
Belangrijkste punten:
1. Vrije godsdienstoefening: Het Hooggerechtshof erkende het belang van religieuze vrijheid en de bescherming van religieuze praktijken door het Eerste Amendement. Het Hof verduidelijkte echter dat religieuze vrijheid niet absoluut is en beperkt kan worden wanneer deze in strijd is met andere dwingende staatsbelangen.
2. Dwingend staatsbelang: Het Hof oordeelde dat het belang van de regering bij het beschermen van de sociale orde en het voorkomen van schade aan de samenleving het verbod op polygamie rechtvaardigde. Het voerde aan dat polygamie potentiële negatieve maatschappelijke gevolgen had, waaronder sociale instabiliteit en de uitbuiting van vrouwen.
3. Hiërarchie van wetten: De Hoge Raad heeft vastgesteld dat algemeen geldende strafwetten, zoals het verbod op polygamie, voorrang hebben op religieuze praktijken wanneer er sprake is van een conflict tussen beide. Individuen kunnen geen religieuze vrijstellingen claimen om te ontsnappen aan strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het overtreden van wetten die op iedereen geldig en van toepassing zijn.
4. Afwijkende meningen: Drie rechters waren het niet eens met de mening van de meerderheid. Zij uitten hun bezorgdheid over de inmenging van de regering in religieuze praktijken en voerden aan dat de staat in deze zaak geen overtuigend belang had getoond om de inbreuk op de godsdienstvrijheid te rechtvaardigen.
De beslissing Hill v. Waxberg markeerde een belangrijk keerpunt in de juridische behandeling van religieuze praktijken in de Verenigde Staten. Het stelde vast dat de vrije uitoefening van religie geen immuniteit tegen strafrechtelijke vervolging verleent en herbevestigde de bevoegdheid van de regering om gedrag in het belang van de openbare orde te reguleren, zelfs als dergelijk gedrag religieus gemotiveerd is.