* Onderwerp: Het onderwerp is de persoon, plaats of het ding waar de zin over gaat. Meestal wordt het aan het begin van de zin geplaatst.
* Werkwoord: Het werkwoord is de actie of staat van zijn die de zin beschrijft. Het wordt geconjugeerd om persoonlijk en in aantal met het onderwerp in te stemmen.
* Object: Het object is de persoon, plaats of ding dat door het werkwoord wordt beïnvloed. Het wordt meestal na het werkwoord geplaatst.
* Modifiers: Modificatoren zijn woorden die aanvullende informatie geven over het onderwerp, werkwoord of object. Ze kunnen bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden en zinsneden bevatten.
De volgende zin heeft bijvoorbeeld het onderwerp 'Juan', het werkwoord 'kom', het object 'manzanas' en de modificator 'rojas':
* "Juan kom manzanas rojas." (Juan eet rode appels.)
Hier volgen enkele aanvullende tips voor het vormen van zinnen in het Spaans:
* Het werkwoord moet worden vervoegd om het persoonlijk en in aantal overeen te laten komen met het onderwerp.
* Het object moet na het werkwoord worden geplaatst.
* Aanpassers kunnen voor of na het zelfstandig naamwoord dat ze wijzigen worden geplaatst.
* Bijwoorden kunnen vóór het werkwoord, na het werkwoord of aan het einde van de zin worden geplaatst.
Met een beetje oefening kun je zinnen in het Spaans vormen zoals een moedertaalspreker!