1. Personeel :Een set van vijf horizontale lijnen, bekend als de notenbalk, waar noten worden geplaatst om de toonhoogte weer te geven.
2. Sleutel :Een symbool aan het begin van de notenbalk om de toonhoogtereferentie voor verschillende muziekinstrumenten of stemmen aan te geven. Veel voorkomende sleutels zijn de g-sleutel (G-sleutel) en de bassleutel (F-sleutel).
3. Opmerkingen :Nootsymbolen worden op de notenbalk geplaatst om verschillende toonhoogtes weer te geven. Nootkoppen kunnen gevuld zijn (voor hele, halve en kwartnoten) of ongevuld (voor achtste, zestiende en tweeëndertigste noten) en kunnen op of tussen de notenbalklijnen worden geplaatst.
4. Stengels :Lijnen die aan de nootkoppen zijn bevestigd en zich erboven of eronder uitstrekken, waarmee de duur van de noot wordt aangegeven.
5. Vlaggen en balken :Vlaggen zijn kleine streepjes die aan stokjes zijn bevestigd, waardoor het aantal noten in lange ritmes wordt verminderd. Balken verbinden de stengels van opeenvolgende noten van gelijke duur.
6. Maatlijnen :Verticale lijnen over de notenbalk om tijdsintervallen en het begin/einde van muzikale frases of secties aan te geven.
7. Maatsignaturen :Verschijnt aan het begin van de partituur en geeft voor elke maat de nootwaarde en hartslag aan. Gebruikelijke maatsoorten zijn onder meer 4/4 (vier tellen per maat met kwartnoten als tellen), 2/4 (twee tellen per maat met kwartnoten als tellen), enzovoort.
8. Sleutelhandtekeningen :Symbolen die aan het begin van de partituur zijn geplaatst om het tooncentrum aan te geven en eventuele kruizen of mollen die consistent aan specifieke noten voor het hele stuk moeten worden toegevoegd.
9. Ongevallen :Symbolen toegevoegd naast noten om hun toonhoogte te wijzigen met een scherpe (#), platte (b), dubbele scherpe (x) of dubbele platte (bb) in relatie tot de opgegeven toonsoort.
10. Dynamiek :Symbolen die aangeven hoe luid of zacht een muziekpassage gespeeld moet worden. Voorbeelden hiervan zijn forte (f) voor luid, piano (p) voor zacht, crescendo (cresc.) voor geleidelijk toenemend volume, en diminuendo (dim.) voor geleidelijk afnemend volume.
11. Tempo en expressie :Metronoommarkeringen (bijvoorbeeld ♩ =120) specificeren de gewenste snelheid van een stuk in tellen per minuut. Expressieve tekstmarkeringen, zoals dolce (zoet), vivace (levendig) of con brio (met kracht), geven gedetailleerdere interpretatie-instructies.
12. Articulatie :Articulatiesymbolen zoals staccato (korte, losse noten), legato (vloeiende, verbonden noten), accent (^), tenuto (aanhoudende noot) en marcato (gemarkeerd, zwaar geaccentueerd) geven aan hoe noten moeten worden gespeeld.
Deze muziektekens vormen, samen met nog veel meer, de taal van de muzieknotatie. Door deze symbolen correct te begrijpen en te interpreteren, kunnen muzikanten de door de componist bedoelde muzikale ideeën en emoties nauwkeurig uitvoeren of reproduceren.