In het gedicht richt Keats zich tot een Griekse urn en geeft commentaar op de schoonheid en emotie die deze oproept. Het citaat verwijst naar de muziek die op de urn wordt geïmpliceerd of afgebeeld, maar die niet daadwerkelijk wordt gehoord. Keats suggereert dat de muziek die ongehoord blijft en alleen bestaat in de verbeelding van de waarnemer, misschien wel een nog grotere schoonheid bezit dan de muziek die wel gehoord kan worden.
Het citaat kan ook breder worden geïnterpreteerd en suggereert dat de dingen die we niet direct kunnen weten of ervaren wellicht meer mysterie, intriges en schoonheid in zich dragen dan de dingen die we wel kunnen weten. Het moedigt ons aan om dingen te overdenken en te waarderen die niet onmiddellijk toegankelijk zijn voor onze zintuigen en benadrukt de kracht van verbeelding en introspectie.