1. Rootpositie:
Bij zowel piano als gitaar is de grondtoon van een akkoord de laagste noot van het akkoord. Deze noot bepaalt de naam van het akkoord en bepaalt het tooncentrum.
2. Akkoordstructuur:
Zowel piano- als gitaarakkoorden worden opgebouwd met behulp van stapels tertsen. Een basisdrieklank in C-majeur bestaat bijvoorbeeld uit de noten C, E en G, die zijn gestapeld in intervallen van tertsen (C tot E is een grote terts en E tot G is een kleine terts). Dit principe is ook van toepassing op complexere akkoorden.
3. Inversies:
Omkeringen treden op als de grondtoon niet de laagste noot in het akkoord is. Zowel piano als gitaar kunnen akkoorden in verschillende inversies spelen door de volgorde van de noten te veranderen. Een C-majeurakkoord kan bijvoorbeeld in de eerste inversie worden gespeeld met E als de laagste noot (E-G-C) of in de tweede inversie met G als de laagste noot (G-C-E).
4. Akkoordstemmen:
Akkoordstemmen verwijzen naar de specifieke opstelling van noten binnen een akkoord. Terwijl pianoakkoorden verticaal worden gespeeld (waarbij alle noten tegelijkertijd worden aangeslagen), worden gitaarakkoorden doorgaans horizontaal gespeeld (waarbij de noten één voor één worden geplukt). Gitaristen gebruiken verschillende vingerzettingen en technieken om verschillende stemmen voor hetzelfde akkoord te creëren.
5. Akkoordprogressies:
Zowel piano- als gitaristen gebruiken akkoordprogressies om een gevoel van beweging en progressie in een muziekstuk te creëren. Gangbare akkoordprogressies, zoals I-IV-V-I (in de toonsoort C zou dit C-F-G-C zijn), worden in verschillende muziekgenres gebruikt en kunnen op beide instrumenten worden gespeeld.
Onthoud dat hoewel piano- en gitaarakkoorden overeenkomsten vertonen in hun functies en structuren, ze verschillen in hun fysieke opstelling en speeltechnieken. Gitaarakkoorden vereisen vaak meer behendigheid en coördinatie vanwege de betrokken vingerzettingen, terwijl pianoakkoorden met hun meerdere toetsen rijkere texturen en harmonieën kunnen bieden.