1. Liefde: Gertrude houdt van Hamlet en geeft veel om hem. Ze blijkt bezorgd te zijn over zijn welzijn en probeert hem te troosten in zijn verdriet na de dood van zijn vader.
2. Schuld: Gertrude voelt zich schuldig over haar overhaaste hertrouwen met Claudius, de oom van Hamlet. Ze weet dat dit Hamlet diep heeft gekwetst, en ze betuigt vaak spijt voor haar daden.
3. Verwarring: Gertrude is in de war door het vreemde gedrag van Hamlet en zijn schijnbare waanzin. Ze begrijpt niet waarom hij zich zo anders gedraagt en probeert hem zijn gevoelens aan haar uit te leggen.
4. Woede: Gertrude wordt boos op Hamlet als ze het gevoel heeft dat hij haar niet respecteert of haar autoriteit in twijfel trekt. Ze wordt ook boos als hij weigert haar hertrouwen met Claudius te accepteren.
5. Teleurstelling: Gertrude is teleurgesteld over het onvermogen van Hamlet om verder te komen na de dood van zijn vader en geluk in het leven te vinden. Ze wil dat hij gelukkig is, maar ze is gefrustreerd door zijn donkere en sombere karakter.
Over het algemeen zijn Gertrude's gevoelens jegens Hamlet complex en vaak tegenstrijdig. Ze houdt van hem, maar is ook teleurgesteld en boos op hem. Ze voelt zich schuldig over haar daden, maar ze probeert ook verder te gaan met haar leven.