Als ijspegels aan de muur hangen
En Dick de herder blaast zijn nagel,
En Tom draagt houtblokken de gang in,
En melk komt bevroren thuis in een emmer,
Als er bloed wordt gesmoord en de wegen slecht zijn,
Dan zingt 's nachts de starende uil
Aan-wie;
Tu-whit, tegen wie, een vrolijk briefje,
Terwijl de vette Joan de pot laat vallen,
Als rondom onze schuur sneeuw ligt
En de achterlijke slaaf blaast nu,
En tienduizend veevoeten hebben betreden,
Maar nog steeds koud,
Gij zijt niet voor de mode van deze tijd,
Want uw kleding is zo dun,
En toch zie ik u onbevreesd betreden
De traditionele dunne huid van de ijsbeek,
Even zorgeloos als bij die overstromingen
Werden getemperd met drankvuur,
En het bevriest nooit.