1. Waarom werd de tomaat rood?
- Omdat hij de saladedressing zag.
2. Wat zei de vis toen hij tegen de muur zwom?
- Dam!
3. Waarom at de leerling zijn huiswerk op?
- Omdat de leraar hem vertelde dat het een fluitje van een cent was.
4. Waarom zag het wiskundeboek er zo verdrietig uit?
- Omdat er zoveel problemen waren.
5. Waarom werd de voetballer verkouden?
- Omdat hij een fan was van het stadion.
6. Hoe noem je iemand die bang is voor de Kerstman?
- Claus-trofobisch.
7. Wat zei de ene sneeuwpop tegen de andere sneeuwpop?
- Ruik je wortels?
8. Waarom viel de fiets om?
- Omdat het twee moe was.
9. Wat zei de ene muur tegen de andere muur?
- Ik zie je op de hoek.
10. Waarom droeg de golfer twee broeken?
- Voor het geval hij een gat in één krijgt.