De heksen gebruiken de uitdrukking ‘foute kermis’ om de paradoxale en bedrieglijke aard van hun profetieën te beschrijven. In Act 1, Scene 1, spreken ze Macbeth aan met "eerlijk is fout, en fout is eerlijk" (l. 11). Deze verklaring zet de toon voor het stuk door te suggereren dat de schijn bedriegt en dat de dingen niet altijd zijn wat ze lijken. Het gebruik door de heksen van de uitdrukking 'foul fair' is ook een voorbode van de vele morele dubbelzinnigheden en complexiteiten waarmee Macbeth tijdens het stuk te maken krijgt.
Macbeth herhaalt de zinsnede van de heksen "vies eerlijk" wanneer hij de geest van Banquo confronteert in Act 3, Scene 4. Macbeth beschrijft de geest van Banquo als "het smerigste waar mijn ogen naar hebben gekeken" (l. 115). Deze beschrijving suggereert dat Macbeth wordt achtervolgd door zijn eigen schuldgevoel en door de duistere daden die hij heeft begaan om de troon te verkrijgen. Macbeths gebruik van de uitdrukking 'foul fair' weerspiegelt ook zijn verwarring en interne onrust terwijl hij worstelt met de gevolgen van zijn daden.
De uitdrukking 'foul fair' wordt zo een centraal motief in het stuk en weerspiegelt de paradoxale en bedrieglijke aard van macht, ambitie en de menselijke conditie. Het is een voorafschaduwing van de uiteindelijke ondergang van Macbeth en suggereert dat hij, ook al zal hij werelds succes behalen, uiteindelijk een hoge prijs voor zijn daden zal betalen.