1. Plot :De structuur en volgorde van gebeurtenissen waaruit het verhaal bestaat.
2. Karakter :De mensen of dieren die de gebeurtenissen in het plot meemaken.
3. Gedachten :De ideeën en overtuigingen die de acties van de personages aandrijven.
4. Dictie :De taal die wordt gebruikt om de gedachten en acties van de personages over te brengen.
5. Muziek :De geluiden die de actie van het stuk begeleiden.
6. Spektakel :De visuele aspecten van het stuk, inclusief decor, kostuums en verlichting.
7. Dans :De beweging van de acteurs op het podium.
8. Tijd :De duur van het stuk en de manier waarop tijd in het stuk wordt weergegeven.
9. Plaats :De setting van het stuk, en de manier waarop plaats in het stuk wordt weergegeven.