1. Verhaallijn: De plot is de opeenvolging van gebeurtenissen waaruit het verhaal bestaat. Het is de ruggengraat van het drama en biedt de structuur voor de andere elementen.
2. Karakter: De personages zijn de mensen of dieren die de plot bepalen. Zij zijn degenen die de gebeurtenissen in het verhaal ervaren en die als gevolg daarvan veranderen.
3. Dialoog: Dialoog is de gesproken interactie tussen de personages. Het wordt gebruikt om karakter te onthullen, de plot vooruit te helpen en conflicten te creëren.
4. Instelling: De setting is de tijd en plaats waarin het verhaal zich afspeelt. Het kan worden gebruikt om sfeer te creëren, gebeurtenissen te voorspellen en context te bieden voor de acties van de personages.
5. Thema: Het thema is het hoofdidee of de boodschap van het drama. Het komt vaak tot uiting in de acties en dialoog van de personages.
6. Stijl: Stijl verwijst naar de manier waarop het drama is geschreven. Dit omvat het gebruik van taal, beeldtaal en symboliek.