De monoloog begint met Iago die zijn haat tegen Othello uitdrukt. Hij noemt Othello 'de Moor' en 'de dikke lippen', en hij noemt hem 'een oude zwarte ram' die Desdemona, een blanke vrouw, heeft 'gegeten'. Iago's haat is gebaseerd op verschillende factoren, waaronder zijn overtuiging dat Othello inferieur is aan hem vanwege zijn ras, zijn jaloezie op Othello's succes bij vrouwen en zijn verlangen naar macht.
Iago beschrijft vervolgens zijn wraakplannen. Hij zegt dat hij "Othello's oor zal vergiftigen" met leugens en hem zal laten geloven dat Desdemona ontrouw is. Hij zal ook Cassio, de luitenant van Othello, gebruiken om hem te helpen zijn plannen uit te voeren.
De monoloog eindigt met Iago die zijn vertrouwen uitspreekt dat hij succesvol zal zijn in zijn wraak. Hij zegt dat hij "de drijvende kracht" van het complot is en dat hij "Othello boos zal maken" en "hem zal vernietigen".
Iago's monoloog is een huiveringwekkende en krachtige toespraak. Het onthult de diepten van zijn kwaad en zijn vastberadenheid om Othello te vernietigen. De monoloog vormt ook het toneel voor de tragische gebeurtenissen die zullen volgen.