- Na de dood van Alexander de Grote in 323 v.Chr. kwam het Seleucidische Rijk naar voren als de dominante macht in de regio, en werd Judea een provincie onder zijn heerschappij.
- De Seleucidische koning Antiochus III de Grote lanceerde campagnes om gebieden terug te winnen die verloren waren gegaan na de dood van Alexander en om zijn invloed in de regio uit te breiden.
Dit leidde tot conflicten en spanningen tussen de Seleuciden en de Joodse bevolking in Juda.
- De Seleuciden legden een helleniseringsbeleid op aan de regio, met als doel het Joodse volk te assimileren en de Griekse cultuur en religie te bevorderen. Dit omvatte pogingen om joodse religieuze praktijken en tradities te onderdrukken, wat wrevel en weerstand onder de joden veroorzaakte.
- De situatie in Juda werd gespannener naarmate de Seleuciden hun helleniseringsinspanningen intensiveerden en in botsing kwamen met Joodse religieuze leiders. Deze periode legde de basis voor de Makkabeeënopstand, die een paar jaar later uitbrak.
Sociaal en religieus klimaat in Juda
- Ondanks de politieke spanningen en de druk van de hellenisering bleven de joodse cultuur en religieuze tradities sterk in Juda.
- De Joodse gemeenschap handhaafde ondanks tegenslagen hun geloof en praktijken, wat leidde tot een hernieuwde focus op het behoud van hun identiteit en tradities.
- Schriftgeleerden en geleerden speelden in deze periode een cruciale rol bij het behoud van Joodse literatuur en religieuze teksten, inclusief het samenstellen en redigeren van de Hebreeuwse Bijbel.
- Gemeenschappen in Juda waren diep geworteld in hun religieuze tradities, gebruiken en rituelen, waardoor een gevoel van eenheid en veerkracht ontstond in het licht van externe uitdagingen.
Overzicht
Tegen 200 v.Chr. stond Juda onder de heerschappij van het Seleucidische rijk en kreeg het te maken met helleniseringsbeleid en conflicten met de Seleucidische koningen. De Joodse bevolking bleef standvastig in haar religieuze overtuigingen en legde daarmee de basis voor de uiteindelijke Makkabische Opstand.