Dit veroorzaakte grote ontberingen voor de theatergezelschappen en de acteurs die voor hun levensonderhoud van hen afhankelijk waren. Sommige compagnieën konden door de provincies toeren, maar andere werden gedwongen te ontbinden. De acteurs die werkloos bleven, wendden zich vaak tot misdaad of prostitutie om te overleven.
De sluiting van de theaters had een aanzienlijke impact op de ontwikkeling van het Engelse drama. Tijdens deze periode wendden veel toneelschrijvers zich tot het schrijven van kastdrama's (toneelstukken die niet bedoeld waren voor uitvoering). Sommige van deze kastedrama's behoorden tot de belangrijkste werken uit het Elizabethaanse tijdperk, waaronder Shakespeare's Hamlet, Othello en King Lear.
Toen de theaters in 1594 weer opengingen, waren er nieuwe beperkingen aan verbonden. De overheid legde een vergunningensysteem op voor alle toneelstukken en de theaters mochten alleen op bepaalde dagen van de week open zijn. Ondanks deze beperkingen herstelde de theaterindustrie in Londen zich snel en werd de stad al snel het centrum van de Engelssprekende wereld voor drama.