* Een reeks samenhangende gebeurtenissen die samen een verhaal vormen.
* De plot is doorgaans gestructureerd in een formaat van drie bedrijven:
* Expositie:introduceert de personages en setting, en zet het conflict op.
* Stijgende actie:het conflict escaleert en de personages worden geconfronteerd met uitdagingen.
* Climax:het keerpunt van het verhaal, waar het conflict wordt opgelost.
* Dalende actie:het conflict is opgelost en de personages keren terug naar een evenwichtstoestand.
Tekens
* De mensen of dieren die het plot vooruit helpen.
* Karakters zijn vaak complex en veelzijdig, met zowel positieve als negatieve eigenschappen.
* Het publiek moet zich kunnen identificeren met de personages en hun worstelingen.
Instelling
* De tijd en plaats waarin het verhaal zich afspeelt.
* De setting kan reëel of denkbeeldig zijn en kan een belangrijke rol spelen in de plot.
Thema
* Het centrale idee of de boodschap van het verhaal.
* Thema's zijn vaak universeel en kunnen door verschillende mensen op verschillende manieren worden geïnterpreteerd.
Dialoog
* De woorden die de personages spreken.
* Dialoog kan worden gebruikt om karakter te onthullen, de plot vooruit te helpen en conflicten te creëren.
Podiumaanwijzingen
* Instructies die de toneelschrijver aan de acteurs en regisseurs geeft over hoe het stuk gespeeld moet worden.
* Regieaanwijzingen kunnen informatie bevatten over de setting, de personages, de rekwisieten en de bewegingen van de acteurs.
Spektakel
* De visuele elementen van de productie, zoals de decors, kostuums en verlichting.
* Spektakel kan worden gebruikt om sfeer, stemming en opwinding te creëren.