1. Letterlijk niveau: Dit is het meest basale betekenisniveau, dat verwijst naar de letterlijke gebeurtenissen en acties die plaatsvinden in het stuk.
2. Figuratief niveau: Dit niveau omvat het gebruik van symboliek, metaforen en andere figuurlijke taal om diepere betekenissen en interpretaties te creëren die verder gaan dan het letterlijke niveau.
3. Thematisch niveau: Dit niveau onderzoekt de onderliggende thema's en boodschappen die het stuk overbrengt. Thema's zijn de centrale ideeën of onderwerpen die in het stuk aan de orde komen en hebben vaak betrekking op universele menselijke ervaringen, morele dilemma's of sociale kwesties.
4. Psychologisch niveau: Dit niveau duikt in de innerlijke gedachten, emoties en motivaties van de personages en onderzoekt hun psychologische toestanden en conflicten.
5. Sociaal niveau: Dit niveau onderzoekt de weergave van de samenleving in het stuk, haar sociale structuren, normen en waarden, evenals de relaties tussen individuen en de samenleving waarin ze leven.
6. Historisch niveau: Op dit niveau wordt gekeken naar de historische context waarin het stuk is geschreven of zich afspeelt, en wordt onderzocht hoe het de sociale, culturele en politieke kwesties van die tijd weerspiegelt of becommentarieert.
7. Metatheatraal niveau: Dit niveau omvat de zelfreferentiële elementen van het stuk en de verkenning van de aard van drama, uitvoering en de relatie tussen het podium en het publiek.
Deze niveaus sluiten elkaar niet uit en een toneelstuk kan op meerdere niveaus tegelijk plaatsvinden. Verschillende dramaniveaus zorgen voor een rijker en genuanceerder begrip van de inhoud van het stuk, waardoor een diepere analyse en waardering van de complexiteit en betekenissen ervan mogelijk is.