1. Samenzwering en verraad:
Een groep invloedrijke Romeinse senatoren, onder leiding van Cassius en Brutus, spannen samen om Caesar te vermoorden, uit angst voor zijn groeiende macht en de mogelijke erosie van de Romeinse Republiek. Deze senatoren zien Caesar als een bedreiging voor hun traditionele autoriteit en privileges.
2. Persoonlijke Ambitie:
Sommige samenzweerders, met name Cassius, kunnen ook gemotiveerd zijn door persoonlijke ambitie en hun verlangen naar invloed en leiderschap.
3. Zorg voor Rome:
Hoewel Brutus aanvankelijk terughoudend is om zich bij de samenzwering aan te sluiten, wordt hij overtuigd door argumenten die gebaseerd zijn op patriottisme en burgerlijke deugd. Brutus gelooft oprecht dat het doden van Caesar noodzakelijk is om de principes van de Romeinse Republiek te behouden, tirannie te voorkomen en Rome te beschermen tegen het vallen in de handen van een ambitieuze heerser.
4. Jaloezie en afgunst:
Shakespeare suggereert dat bepaalde senatoren, zoals Casca, ook gedreven kunnen worden door gevoelens van jaloezie, afgunst en wrok jegens Caesar, aangezien zijn prestaties die van hen overschaduwen.
5. Angst en verkeerde interpretatie:
De publieke perceptie heeft bijgedragen aan de ondergang van Caesar. Hij nam beslissingen waardoor mensen vreesden dat hij het koningschap over de Republiek zocht. Hoewel hij de kroon afwees toen hem driemaal werd aangeboden, zagen velen deze pogingen van anderen om hem te kronen als zijn eigen werk. Shakespeare laat doorschemeren dat Caesar, ondanks dat hij soms arrogant overkwam, de omvang van de wrok van de Romeinse burgers jegens zijn groeiende dominantie misschien verkeerd heeft ingeschat.
In het toneelstuk van Shakespeare geven verschillende personages hun interpretaties en opvattingen over de reden waarom Caesars dood plaatsvond, waarbij ze veelzijdige en complexe motivaties aandragen voor een gebeurtenis die centraal staat in de plot van het stuk.