1. Verhaallijn: De plot is de opeenvolging van gebeurtenissen waaruit het verhaal van een drama bestaat. Het gaat meestal om een conflict of probleem dat de personages moeten overwinnen. De plot kan in drie delen worden verdeeld:de expositie, de stijgende actie en de dalende actie.
2. Karakters: De personages zijn de mensen of dieren die de plot van een drama bepalen. Ze kunnen protagonisten of antagonisten zijn, en ze kunnen statisch of dynamisch zijn. Protagonisten zijn de hoofdpersonen die het conflict proberen te overwinnen, terwijl antagonisten de personages zijn die zich tegen hen verzetten. Statische karakters veranderen niet in de loop van het drama, terwijl dynamische karakters een vorm van verandering ondergaan.
3. Dialoog: Dialoog is het gesproken woord dat wordt gebruikt om tussen personages in een drama te communiceren. Het kan worden gebruikt om informatie over te brengen, om conflicten te creëren of om karaktermotivaties te onthullen.
4. Instelling: De setting is de tijd en plaats waar een drama zich afspeelt. Het kan reëel of fictief zijn, en het kan een belangrijke rol spelen bij het creëren van de sfeer van het drama.
5. Thema: Het thema is het hoofdidee of de boodschap die een drama probeert over te brengen. Het kan expliciet of impliciet zijn en kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd.
6. Structuur: De structuur van een drama is de manier waarop de verschillende delen van de plot zijn gerangschikt. Het kan lineair of niet-lineair zijn en er kan gebruik worden gemaakt van een verscheidenheid aan technieken, zoals flashbacks, flashforwards en parallelle plots.
7. Stijl: De stijl van een drama is de manier waarop het is geschreven en geproduceerd. Het kan realistisch of niet-realistisch zijn, en er kan gebruik worden gemaakt van een verscheidenheid aan technieken, zoals symboliek, metafoor en ironie.