Hier zijn enkele voorbeelden van het gebruik van het woord "princox" in het stuk:
‘En dat ben ik niet, maar kijk eens, ho!
Een heer van het allereerste huis,
Van oude adel en landgoed, geboren
Amoureus en burgerlijk; waar zulke vrienden worden ontmoet,
Omdat u eerbaar bent, zal ik de eed afleggen:
Dat menig man meer haar op zijn kin heeft,
Dan Pero op haar gezicht heeft, ook al leeft ze twee keer
Honderd winters meer, dan wanneer hij sterft
Zijn botten zullen in zijn graf rammelen en breken
'Tussen wind en regen. Meer jaren in mij dan hij;
Dat de haren wit zijn in het geloof, hij lijkt een caitiff,
Kwam om middernacht binnen en beroofde me van mijn beste jaren.
Je had hem gisteren moeten zien; verplaatst.
Hij droeg zijn punt een zeer bungelende dag,
En op de hiel een schoen die het zwaarst gemaakt is;
Een staf die hij droeg, die aan de lans zou kunnen hangen
Van Hercules; en in zijn hand had hij
Een bosje rozemarijn en tijm, goed gebonden
Met een ware liefdesknoop, en daarmee
Op de heup droeg hij een smerige buckram-tas,
En tegelijkertijd een servet doordrenkt van liefde,
En daarin gewikkeld twee liefdesbrieven,
Dat hij zou kunnen zeggen:'Dit zijn mijn tranen'
Begin dat vrouwelijke hazelaarhout het hof te maken,
Toen heeft zij, wijd open, haar maagdelijke knoop losgemaakt
En ging met hem mee; – hier komt de dame; – O, zo licht!
Een zeer princox, en haar favoriet."
In deze passage heeft Mercutio het over Tybalt en maakt hij grapjes over zijn uiterlijk en gedrag. Hij noemt hem een 'princox', wat suggereert dat hij onervaren en dwaas is, en bespot zijn pogingen om een vrouw het hof te maken.
Een ander voorbeeld van het gebruik van het woord "princox" in het stuk is in Act II, Scene IV, wanneer Mercutio zegt:
‘Tybalt, jij rattenvanger, wil je lopen?
Jij, meneer, trotse prins, en wees dwingend,
We zullen je moed meteen op de proef stellen."
Ook hier gebruikt Mercutio het woord 'princox' om Tybalt te beledigen en hem trots en onervaren te noemen.