Het podium wordt volledig donker, wat voor het publiek een signaal is dat er een scènewisseling op het punt staat te plaatsvinden.
2. Gordijn sluiten en openen:
Het gordijn gaat dicht en gaat vervolgens weer open om een ander decor te onthullen, wat een verandering van scène aangeeft.
3. Wijzigingen instellen:
Acteurs veranderen snel de decorstukken op het podium om een nieuwe setting te creëren en het publiek te laten zien dat de scène naar een andere locatie of tijd beweegt.
4. Verlichtingsveranderingen:
Het lichtontwerp verandert en verandert de sfeer en sfeer van het podium om een nieuwe scène of setting te suggereren.
5. Audiosignalen:
Geluidseffecten, muziek of voice-overs kunnen worden gebruikt om een scèneverandering aan te geven, waardoor het publiek auditieve aanwijzingen krijgt dat de actie vordert.
6. Karakterbeweging:
Acteurs bewegen doelbewust en doelbewust over het podium, waardoor de illusie ontstaat dat ze tussen verschillende locaties of tijdsperioden overgaan.
7. Dialoog:
Personages kunnen in hun dialoog de nieuwe setting of gebeurtenissen vermelden of ernaar verwijzen, waardoor het publiek de veranderende scène beter begrijpt.
8. Verteller:
In sommige toneelstukken kan een verteller informatie of commentaar geven om de verschuiving in de scène uit te leggen, waardoor het publiek context wordt geboden.
9. Ontwerpelementen instellen:
Specifieke rekwisieten of decorstukken kunnen worden gebruikt om een nieuwe setting of tijdsperiode aan te duiden, waardoor het publiek de scèneverandering kan herkennen.
10. Projectie en visuals:
Digitale projecties of video kunnen worden gebruikt om een visuele weergave van de nieuwe scène of setting te creëren, waardoor het publiek wordt ondergedompeld in de veranderende omgeving.