Delen van spraak
* focus: Beschrijft de grammaticale functie van een woord in een zin.
* Voorbeelden: Zelfstandige naamwoorden (persoon, plaats, ding), werkwoorden (actiewoorden), bijvoeglijke naamwoorden (beschrijven zelfstandige naamwoorden), bijwoorden (beschrijf werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of andere bijwoorden), voornaamwoorden (zelfstandige naamwoorden), voorzetsels (vertonen relaties tussen woorden), conjuncties (verbind woorden (verbind woorden of zinnen), interbeeningen (drukken van sterke emoties).
* Doel: Het begrijpen van delen van spraak helpt ons om de zinsstructuur te analyseren en te begrijpen hoe woorden samenwerken.
* Voorbeeld: "De quick (bijvoeglijk naamwoord) Brown (bijvoeglijk naamwoord) Fox (zelfstandig naamwoord) springt (werkwoord) Over (voorzetsel) De lui (bijvoeglijk naamwoord) Dog (zelfstandig naamwoord)."
Spraakfiguren
* focus: Gebruikt taal op een niet-letterlijke manier om een specifiek effect te creëren.
* Voorbeelden: Metafoor (twee in tegenstelling tot dingen vergelijken zonder "zoals" of "as"), simile (twee in tegenstelling tot dingen met "zoals" of "als"), personificatie (menselijke kwaliteiten geven aan niet-menselijke dingen), hyperbool (overdrijving), understatement, ironie, enz.
* Doel: Spraakfiguren verbeteren het schrijven en spraak door het levendiger, fantasierijker en memorabeler te maken.
* Voorbeeld: "De storm (metafoor) woedend (werkwoord) zoals een hongerig beest (Simile). "De storm is niet letterlijk een beest, maar de vergelijking zorgt ervoor dat de storm intenser en krachtiger aanvoelt.
In een notendop:
* Delen van spraak zijn de bouwstenen van zinnen.
* Spraakcijfers zijn de speciale effecten die worden gebruikt om taal interessanter en impacter te maken.
Hopelijk ruimt deze uitleg het verschil op!