De koning was de absolute heerser van Sumerië en werd beschouwd als de vertegenwoordiger van de god op aarde. Hij was het hoofd van de regering, het leger en het religieuze establishment. De koning was ook de belangrijkste wetgever en rechter.
2. Priesters
De priesters vormden de op een na hoogste sociale klasse in Sumerië. Zij waren verantwoordelijk voor het uitvoeren van religieuze ceremonies, het beheer van de tempels en het onderwijzen van de jongeren. De priesters waren ook vaak betrokken bij de politiek en het bestuur.
3. Edelen
De edelen waren de op twee na hoogste sociale klasse in Sumerië. Zij waren de landeigenaren en de militaire leiders. De edelen bekleedden ook veel van de topposities in de regering en het bestuur.
4. Gemeenschappelijke mensen
De gewone mensen vormden de vierde hoogste sociale klasse in Sumerië. Het waren boeren, ambachtslieden en kooplieden. De gewone mensen vormden ook de meerderheid van de bevolking.
5. Slaven
De slaven vormden de laagste sociale klasse in Sumerië. Ze waren eigendom van hun eigenaren en hadden geen rechten. Slaven konden worden gekocht, verkocht of verhandeld, en ze konden worden geslagen of gedood op verzoek van hun eigenaren.