* Anafora: De herhaling van een woord of zin aan het begin van opeenvolgende zinsdelen of zinnen.
* Antithese: Het naast elkaar plaatsen van twee contrasterende ideeën of woorden.
* Apostrof: Een stijlfiguur waarbij de spreker een afwezige persoon of een gepersonifieerd object aanspreekt.
* Assonantie: De herhaling van klinkers in een woord of zin.
* Chiasmus: Een omkering van de grammaticale structuur van twee parallelle clausules of zinsdelen.
* Beletselteken: Het weglaten van een of meer woorden uit een zin zonder de betekenis ervan te beïnvloeden.
* Eufemisme: Het gebruik van een mild of indirect woord of zinsnede ter vervanging van een hard of onaangenaam woord.
* Hyperbool: Een overdrijving voor nadruk of effect.
* Ironie: Het gebruik van woorden of zinsdelen met een betekenis die verschilt van of tegengesteld is aan hun letterlijke betekenis.
* Litotes: Een vorm van understatement waarbij een negatief wordt gebruikt om iets positiefs uit te drukken.
* Metafoor: Een vergelijking van twee dingen die niet hetzelfde zijn, om een overeenkomst tussen hen te benadrukken.
* Metonymie: De vervanging van een woord of zinsnede door een ander woord dat er nauw mee verbonden is.
* Oxymoron: Een combinatie van twee tegenstrijdige woorden of zinsdelen.
* Parallelisme: De herhaling van een grammaticale structuur in opeenvolgende zinnen of zinnen.
* Personificatie: Het toekennen van menselijke kenmerken aan een levenloos object of abstract idee.
* Rijm: De herhaling van identieke of soortgelijke geluiden aan het einde van woorden of dichtregels.
* Vergelijking: Een vergelijking van twee dingen die op elkaar lijken, waarbij de woorden 'like' of 'as' worden gebruikt.
* Synchronisatie: Het gebruik van een deel om het geheel te vertegenwoordigen, of het geheel om een deel te vertegenwoordigen.
* understatement: Een opzettelijke understatement van de waarheid voor nadruk of effect.