Act 1, Scène 5
Romeo: O, zij leert de fakkels helder branden!
Het lijkt erop dat ze aan de wang van de nacht hangt
Als een rijk juweel in het oor van een Ethiopiër,
Schoonheid te rijk voor gebruik, voor de aarde te dierbaar!
Zo zie je een besneeuwde duif samen met kraaien,
Zoals gindse dame van haar kameraden laat zien.
De maatregel is gedaan, ik zal haar standplaats in de gaten houden,
En door de hare aan te raken, zegen mijn ruwe hand.
Heeft mijn hart tot nu toe liefgehad? Verlaat het, zicht!
Want ik heb tot vanavond nooit echte schoonheid gezien.
Act 2, Scène 2
Romeo: Zal ik nog meer horen, of zal ik hierover spreken?
Julia: 'Het is slechts uw naam die mijn vijand is.
Jij bent jezelf, ook al ben je geen Montague.
Wat is Montague? Het is noch hand, noch voet,
Noch arm, noch gezicht, noch enig ander deel
Behorend tot een man. O, wees een andere naam
Behorend tot een man. O, wees een andere naam
Behalve Montague, en ik zal niet langer een Capulet zijn.
Act 3, Scène 5
Julia: Je weet dat het masker van de nacht op mijn gezicht ligt,
Anders zou een meisje blozen op mijn wang
Voor datgene wat je mij vanavond hebt horen spreken.
Ik zou graag bij de vorm stilstaan, graag ontkennen
Wat ik heb gesproken. Maar afscheidscompliment!
Houd je van mij? Ik weet dat je 'Ay' zult zeggen,
En ik zal uw woord geloven. Maar als je zweert,
Het kan zijn dat u vals blijkt te zijn. Bij meineed van minnaars,
Ze zeggen:Jupiter lacht. O vriendelijke Romeo,
Als je liefhebt, spreek het dan trouw uit.
Of als je denkt dat ik te snel gewonnen ben,
Ik zal fronsen en pervers zijn en nee zeggen,
Dus jij zult het hof maken; maar anders, niet voor de wereld.
Act 5, Scène 3
Romeo: Dan daag ik je uit, sterren!
Jij kent mijn onderkomen:zorg voor inkt en papier,
En huur postpaarden. Dat zal ik vanavond doen.
Nou, Juliet, ik zal vannacht bij je slapen.
Laat wormen mijn lichaam verslinden zoals ze willen,
Er wordt niet gezegd dat ik onbegraven sterf,
Met de herinnering aan wat mij heeft doen leven.