Bijvoorbeeld:
Parallelisme met woorden:
"Ik kwam. Ik zag het. Ik heb overwonnen. "
Parallelisme met zinnen:
"Ze houdt van lezen, schrijven en naar muziek luisteren ."
Parallelisme met clausules:
"Het is belangrijk om gezond te eten, regelmatig sporten, en om voldoende te slapen. "