* Dubbel: Een nauwsluitend jasje tot aan de taille, vaak gewatteerd of gewatteerd.
* Slang: Nauwsluitende leggings die meestal van wol of zijde waren gemaakt.
* Ruitbroek: Loszittende broek die over de slang werd gedragen.
* Overhemd: Een wit linnen overhemd dat onder het wambuis werd gedragen.
* Kemphaan: Een geplooide kraag die om de nek werd gedragen.
* Hoed: Er werd een verscheidenheid aan hoeden gedragen, waaronder petten, baretten en hoeden met een brede rand.
* Schoenen: Leren schoenen die vaak versierd waren met gespen of borduursels.
Vrouwen
* Jas: Een lange, loszittende jurk die vaak gemaakt was van wol, zijde of fluweel.
* Kirtle: Een mouwloze jurk die onder de jurk werd gedragen.
* Petticoat: Een rok die onder de kirtle werd gedragen.
* Chemie: Een wit linnen hemd dat onder de rok werd gedragen.
* Korset: Een lijfje met baleinen dat werd gedragen om de taille vorm te geven.
* Kap: Een hoofdtooi die werd gedragen om het hoofd en de schouders te bedekken.
* Sluier: Een stuk stof dat over het hoofd en gezicht werd gedragen.
* Schoenen: Leren schoenen die vaak versierd waren met gespen of borduursels.
Kinderen
*Kinderkleding leek op die van volwassenen, maar was vaak gemaakt van goedkopere materialen.
* Jongens droegen doorgaans wambuizen, kousen, rijbroeken en overhemden.
* Meisjes droegen doorgaans jurken, kirtles, petticoats en hemdjes.