Takken reiken naar een grenzeloos einde.
Als uitgestrekte armen zwaaien en dansen ze,
Een sierlijke kunst, een rustige trance.
Van stam tot punt, een levenslijn sterk,
Takken dragen het lied van de natuur.
Ze wiegen bladeren, de vlucht van een gefluister,
Het leven beschermen, dag en nacht.
Terwijl de seizoenen veranderen, veranderen hun tinten,
Van levendig groen tot gouden charme.
In de winterse stilte staan ze zo kaal,
Toch blijft de belofte van de lente daar hangen.
Op hun ledematen vinden vogels hun nest,
Een heiligdom, een plaats van rust.
Van het eerste licht van de dageraad tot het einde van de dag,
Hun melodieën met takken vermengen zich.
Onder hun schaduw, een koel toevluchtsoord,
Gezien de zomerhitte een welkome aanblik.
Takken bieden troost, een zachte streling,
Terwijl de wonderen van de natuur zachtjes zegenen.
In stormen en stormen zwaaien ze met macht,
Een bewijs van hun blijvende licht.
Ook al huilt de wind en brullen de stromen,
Hun veerkracht blijft voor altijd bestaan.
Door de jaren heen staan ze zo hoog,
Bewakers van de betoverende hal van de aarde.
Met takken die naar de hemel reiken,
Een brug tussen werelden, waar dromen verblijven.
Dus laten we ons verbazen over hun torenhoge genade,
Vind onze omhelzing in de omhelzing van de natuur.
Want in de takken ontvouwen zich verhalen,
Een symfonie van het leven, een wonderlijke wereld.