- Herhaling: De tweede regel van elke strofe wordt herhaald, waardoor een gevoel van ritme en muzikaliteit ontstaat.
- Alliteratie: De herhaling van hetzelfde medeklinkergeluid aan het begin van twee of meer woorden kort achter elkaar creëert een gevoel van welluidendheid en muzikaliteit. Bijvoorbeeld:'Over hill, over dale' (herhaling van het 'o'-geluid) en 'Through bush, through brier' (herhaling van het 'th'-geluid).
- Metafoor: Een vergelijking van twee ongelijke dingen zonder de woorden 'like' of 'as' te gebruiken. Bijvoorbeeld:'Ik ken een oever waar de wilde tijm waait, / waar ossenlippen en het knikkende viooltje groeien.' Hier wordt de bank vergeleken met een tuin.
- Personificatie: Het geven van menselijke kenmerken aan een dier, object of idee. Bijvoorbeeld:"Maar ze doen dat al hun elfen uit angst / kruipen in eikelbekers en verstoppen ze daar." Hier krijgen de elfen menselijke eigenschappen mee, zoals angst en het vermogen om zich te verstoppen.