1. Metafoor van blindheid: Het gedicht draait om de metafoor van blindheid en dringt geleidelijk door in de perceptie van de spreker. Door deze lens symboliseert blindheid veroudering, verlies van vitaliteit en afnemende zintuiglijke vermogens.
2. Afnemende zintuigen: De spreker beschrijft hoe zijn of haar zintuigen, die voorheen scherp waren, geleidelijk vervagen. Het gezichtsvermogen wordt zwakker, het gehoor vervaagt en het reukvermogen wordt zwakker, als gevolg van de natuurlijke erosie die in de loop van de tijd optreedt.
3. Contrast van het verleden: In tegenstelling tot de huidige toestand van afnemende zintuigen, herinnert de spreker zich de levendige percepties van de jeugd. Dit contrast versterkt het gevoel van verlies en benadrukt de vergankelijkheid van menselijke ervaringen.
4. De parallel van de natuur: Het gedicht trekt een parallel tussen de menselijke ervaring van verval en de natuurlijke wereld. Het rottende landschap, het vervagende zonlicht en de wisselende seizoenen weerspiegelen de veranderingen die plaatsvinden in de spreker, waardoor een gevoel van universele verandering wordt overgebracht.
5. Meedogenloze tijd: Het gedicht benadrukt het onstuitbare voortschrijden van de tijd, die, net als een ‘kruipend tij’ of ‘onderzakkende zee’, het menselijk bestaan erodeert. Dit onderstreept de onvermijdelijkheid van achteruitgang en geeft de vergankelijkheid van het leven weer.
6. Thema van sterfelijkheid: Het gedicht onderzoekt het thema sterfelijkheid en suggereert dat het verlies van zintuigen en het verval van het fysieke lichaam de onverbiddelijke voorlopers van de dood zijn. Deze reflectie zet aan tot diepgaande contemplatie over de kortheid van het leven.
7. Aanhoudende hoop: Ondanks het overweldigende gevoel van verval houdt de spreker vast aan een sprankje hoop, uitgedrukt in de zin:'Ik tast bijna blind.' Deze veerkracht in het licht van de achteruitgang duidt op de blijvende kracht van de menselijke geest.
8. Acceptatie en reflectie: Het gedicht eindigt met een toon van acceptatie en reflectie, waarin de plaats van de spreker binnen de natuurlijke cyclus van groei, verval en regeneratie wordt erkend. Deze contemplatie voegt een laag van filosofische introspectie toe.
Over het geheel genomen is ‘All But Blind’ een aangrijpende verkenning van de kwetsbaarheid van het menselijk bestaan en het verstrijken van de tijd. Het herinnert lezers eraan hun zintuiglijke ervaringen te koesteren en zich bewust te zijn van de kostbaarheid van het leven, zelfs in het licht van onvermijdelijke achteruitgang en sterfelijkheid.