1. (werkwoord) Creëren of schrijven (een muziekstuk, een literair werk, enz.). "Ze heeft een prachtig lied gecomponeerd voor de bruiloft."
2. (werkwoord) Samenstellen of combineren (verschillende elementen of delen). "De chef-kok stelt zijn gerechten samen met verse, lokale ingrediënten."
3. (werkwoord) Verzinnen of verzinnen (een verhaal, een excuus, enz.). "Hij schreef een uitgebreid verhaal om uit te leggen waarom hij te laat was."
4. (werkwoord) Zich kalm en beheerst gedragen. "Ze kalmeerde zichzelf en haalde diep adem voordat ze het publiek toesprak."
5. (werkwoord) Instellen (typen) op een componeermachine of computer. "De zetter heeft de tekst voor het boek geschreven."
6. (werkwoord) Tot overeenstemming of compromis komen. "De twee partijen waren in staat hun meningsverschillen bij te leggen en een schikking te bereiken."
7. (zelfstandig naamwoord) Een muziek- of literatuurstuk dat is gecomponeerd. "De nieuwste compositie van de componist was een symfonie."
8. (zelfstandig naamwoord) Een groep mensen die allemaal samen iets doen. "De groep wandelaars ging op reis."
9. (zelfstandig naamwoord) Een persoon die muziek of literatuur componeert. "De beroemde componist schreef vele prachtige symfonieën."
10. (bijvoeglijk naamwoord) Kalm en beheerst; zelfbezeten. "Ze bleef kalm, zelfs onder druk."