1. Sterk Parlement: Engeland had een sterk parlement dat zijn gezag over de monarchie kon doen gelden. Het parlement had de macht om wetten aan te nemen, belastingen te heffen en zelfs de oorlog te verklaren. Dit maakte het moeilijk voor de monarchie om absoluut te worden.
2. Magna Carta: De Magna Carta, ondertekend in 1215, legde het principe vast dat de koning niet boven de wet stond. Dit document beperkte de macht van de monarchie verder en zorgde ervoor dat de rechten van het volk werden beschermd.
3. Oorlogen van de Rozen: De Rozenoorlogen, die duurden van 1455 tot 1485, verzwakten de macht van de monarchie. Deze oorlogen resulteerden in de dood van veel leden van de koninklijke familie en lieten het land in een staat van chaos achter. Dit maakte het voor wie dan ook moeilijk om zich als absolute monarch te vestigen.
4. Hendrik VII: Hendrik VII, die in 1485 koning werd, was een slimme en bekwame heerser. Hij slaagde erin de macht te consolideren en de orde in het land te herstellen. Hij probeerde echter niet een absolute monarch te worden. In plaats daarvan werkte hij samen met het parlement om wetten aan te nemen en het land te besturen.
5. Hendrik VIII: Hendrik VIII, die in 1509 koning werd, wordt vaak gezien als een sterke en machtige monarch. Hij vestigde echter geen absolute monarchie in Engeland. In feite was hij vaak afhankelijk van het Parlement om zijn zin te krijgen.
6. Religieuze Reformatie: De religieuze Reformatie, die in de 16e eeuw begon, hielp ook de macht van de monarchie te beperken. De Reformatie leidde tot de breuk met de katholieke kerk en de oprichting van de Kerk van Engeland. Dit maakte de monarchie minder afhankelijk van de paus en gaf haar meer controle over religieuze zaken.
Als resultaat van deze factoren vermeed Engeland in de 16e eeuw het absolutisme en ontwikkelde het een beperktere monarchie. Dit regeringssysteem is door de eeuwen heen blijven evolueren en is nog steeds van kracht.