Klassieke muziek
- Ontstaan in Europa tijdens de 17e en 18e eeuw.
- Gericht op composities die traditionele vormen volgden, zoals symfonieën, concerten, sonates en opera's.
- Benadrukte instrumentale muziek, vaak met grote ensembles zoals orkesten of kamergroepen.
- Melodieën en harmonieën zijn doorgaans gestructureerd en volgen specifieke patronen.
- Strikte naleving van de muziektheorie, zoals harmonie, contrapunt en orkestratie.
- Vaak geassocieerd met formele optredens in concertzalen of operahuizen.
Jazz
- Ontwikkeld aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw in de Afro-Amerikaanse gemeenschappen van de Verenigde Staten.
- Voortgekomen uit een mix van Europese muzikale tradities en Afrikaanse ritmes, harmonieën en improvisatietechnieken.
- Benadrukte improvisatie, syncope en een "call-and-response"-format, waarbij muzikanten solo- en groepssecties afwisselen.
- Melodieën en harmonieën zijn vloeiender, waardoor een grotere vrijheid van meningsuiting mogelijk is.
- Minder nadruk op strikte muziektheorie, waardoor experimentele en innovatieve geluiden mogelijk zijn.
- Vaak geassocieerd met live optredens in jazzclubs, festivals en jamsessies.
Samenvattend wordt klassieke muziek gekenmerkt door haar focus op traditionele vormen, gestructureerde composities en instrumentale stukken, terwijl jazz improvisatie, Afrikaans-Amerikaanse invloeden en een gezamenlijke, experimentele benadering van muziek omarmt.