Adagio: Een langzaam en sierlijk tempo, vaak gebruikt voor expressieve of lyrische bewegingen.
Allegro: Een snel en levendig tempo, vaak gebruikt voor vrolijke of energieke secties.
Andante: Een gematigd tempo, tussen allegro en adagio.
Aria: Een vocaal solostuk, doorgaans begeleid door een orkest, met lyrische en melodische lijnen.
Crescendo: Een geleidelijke toename van het volume of de intensiteit van een muzikale passage.
Decrescendo: Een geleidelijke afname van het volume of de intensiteit van een muzikale passage.
Dynamiek: De variaties in volume en intensiteit in een muziekstuk, zoals forte (luid), piano (zacht) en mezzo forte (matig luid).
Fermata: Een symbool dat aangeeft dat een noot of akkoord langer moet worden aangehouden dan de gebruikelijke duur.
Glissando: Een glijdende of glijdende beweging tussen twee noten of akkoorden.
Harmonische mineur toonladder: Een mineur toonladder met verhoogde 7e graad, resulterend in een meer "melodisch" geluid.
Legato: Een soepele en samenhangende manier van noten spelen, zonder merkbare gaten ertussen.
Maestoso: Een majestueus en waardig tempo, vaak gebruikt voor ceremoniële of grandioze stukken.
Moderator: Een gematigd tempo, tussen allegro en andante.
Opus: Een term die wordt gebruikt om het werk van een componist te identificeren, meestal een compositie, gevolgd door een nummer dat de volgorde in zijn oeuvre aangeeft.
Pitch: De hoog- of laagheid van een geluid, bepaald door de frequentie van trillingen.
Rallentando: Een geleidelijke vertraging van het tempo.
Ritme: Het patroon van beats en accenten in muziek.
Sforzando: Een plotseling en krachtig accent op een noot of akkoord.
Staccato: Een afstandelijke en gescheiden manier om noten te spelen, met duidelijke gaten ertussen.
Tempo: Het tempo of de snelheid waarmee een muziekstuk wordt gespeeld.
Timbre: De unieke kwaliteit of ‘kleur’ van een geluid, die voortvloeit uit de boventooninhoud en resonantie van het instrument of de stem die het produceert.
Trillen: Een snelle afwisseling tussen twee aangrenzende noten.