1. Natuurlijke verlichting :Vóór de komst van kunstlicht vertrouwden theaters op natuurlijk zonlicht om hun podia en zitgedeeltes te verlichten. Daglicht was essentieel voor de zichtbaarheid van acteurs en voor het publiek om het podium duidelijk te zien. Optredens waren gepland in de middag, wanneer het zonlicht overvloedig was, waardoor een beter zicht mogelijk was.
2. Openluchttheaters :Veel vroege theaters, zoals het Globe Theatre in Londen, waren openluchtlocaties. Deze theaters waren gevoelig voor weersomstandigheden en uitvoeringen konden worden verstoord door regen of duisternis. Door 's middags op te treden, konden theaters het risico minimaliseren dat ongunstige weersomstandigheden de show zouden beïnvloeden.
3. Werkschema's :In historische perioden waarin toneelstukken populair waren, volgden de meeste mensen agrarische of traditionele werkschema's. Deze routines omvatten vaak vroege ochtenden en handenarbeid, zodat mensen 's middags meer vrije tijd hadden om theatervoorstellingen bij te wonen.
4. Verlichtingstechnologieën :Vóór de ontwikkeling van elektrische verlichting aan het einde van de 19e eeuw gebruikten theaters kaarsen, olielampen of gaslampen om voor kunstmatige verlichting te zorgen. Deze verlichtingsmethoden waren echter relatief zwak en duur, waardoor het onpraktisch was om avondvoorstellingen te geven waarvoor veel verlichting nodig was.
5. Culturele normen :In veel samenlevingen was middagentertainment gebruikelijk en afgestemd op de sociale routines. Mensen namen overdag deel aan verschillende vrijetijdsactiviteiten, waaronder het bijwonen van toneelstukken en andere culturele evenementen.
Naarmate de verlichtingstechnologieën verbeterden en theaters geavanceerder werden, verschoof de praktijk van het opvoeren van toneelstukken in de middag geleidelijk naar avondvoorstellingen, die vandaag de dag nog steeds de norm zijn. In sommige contexten vinden echter nog steeds middagtheatervoorstellingen plaats, zoals speciale matineevoorstellingen of kindertheaterproducties.